Bij de Olielamp – Freek Verkerk

In de rubriek Bij de Olielamp van de Bulletalie interviewt Martijn elke keer weer een andere botteraar. Deze keer heeft hij Freek Verkerk uitgenodigd om bij hem te komen eten in Wageningen. Er werden die avond meer herinneringen opgehaald dan er in de Bulletalie pasten. Hier lees je het hele verhaal.

Hoe ben je bij de botter betrokken geraakt?

Voordat Freek Trui leerde kennen hield hij al van boten. Zo zeilde hij regelmatig op zijn zelf gebouwde Schakel. Het is dan ook geen verrassing dat hij vervolgens naar Delft kwam om Scheepsbouwkunde te studeren. De eerste ontmoeting met Trui was in 1979 op een zomervakantie, die toen nog regelmatig samen met de kwak VD5 werden gevaren.
“Dat was dus niet in het begin toen ik bij de Bolk kwam. Op een gegeven moment hadden we een vakantie op de VD5 gedaan samen met Trui. Ik geloof dat Lars Doornbos op Trui zat, wij zaten op de VD5. De schipper van de VD5, Robbert Vos, deed dat heel leuk, hij legde veel uit op de kwak. Lars zat met een aantal oudere Bolkers op Trui en er was een hele oude Bolker bij, dat weet ik nog. Dat was 2 weken achter elkaar en we hebben daarin heel veel gevaren. Hij legde ook aan op het anker en deed veel met vaarbomen en een puntje fok. Dat was eigenlijk heel leuk.”

Werden vakanties vaker met twee boten gevaren?

“Wij hebben vrij vaak met twee boten vakantie gevaren, maar dat was eigenlijk niet zo’n succes. Met Trui en de VD5 was het wel een goede combinatie, omdat die boten allebei goed voeren en de mensen waren allebei fanatiek, dus dat ging wel. Maar een paar jaar later zijn we met twee boten gegaan waarvan de ander heel slecht was: die had een slechte motor en hij zeilde vooral heel beroerd. Dat was een nare ervaring. Dan lig je soms uren in de haven te wachten op die andere botter. Je mist dan ook tijen, omdat de andere boot het niet haalde.”

Hoe ben je schipper geworden?

“In de KMT van 1980 hadden ze te weinig schippers en vroegen ze of ik die botter wilde varen met mijn zeilmaatje Ernst Bolt samen. Ik dacht: ‘ik kan goed met een Schakel zeilen, maar een botter is wel even iets anders’. Maar goed dat hebben we dus gedaan. Het was een harde leerschool zal ik maar zeggen. Het zeilen zelf was geen probleem: Ernst en ik studeerden allebei scheepsbouw en waren allebei gewoon goede zeilers, maar met die zwaarden en in havens klieren met de motor dat was even lastig. Maar goed, dat leerde snel.” ‘Gelukkig’ deed de motor het de eerste dagen nog niet (de startmotor was stuk), want dat scheelde veel gedoe: “We werden telkens door de andere boot de haven in en uit gesleept, dus we hoefden alleen te zeilen.”
De KMT voeren ze toen nog met 2 boten: “Er waren vrij weinig eerste jaars. Als we er tien of twaalf hadden waren we blij.”

Het hele verhaal van Pasen ‘81

Omdat ze nog zo weinig ervaring hadden met Trui en de boot met Pasen toch niet was verhuurd, dachten ze: wij nemen die boot mee om te oefenen. “We waren met z’n vieren: Ernst Bolt, een flatgenoot van mij, Ernst-Peter en ik, en het woei behoorlijk hard die week. Dus we zijn dat hele IJsselmeer over gecrosst en die boot ging af en toe ook uit zichzelf overstag. Dan kon iemand hem niet meer houden en dan ging-ie maar. En dan dachten wij: nou ja, dat zal de onhebbelijkheid van een botter wel wezen. Dus dan gauw die fok over en dan gingen we over het andere boord weer verder. Later begrepen we dat dat niet de bedoeling was.

We waren in Medemblik geweest en in allerlei andere plaatsen en op een gegeven moment lagen we op Urk. We hadden afgesproken dat mijn zus in Stavoren aan boord zou komen de volgende dag. Dus wij moesten van Urk naar Stavoren. Het woei noordwest 6-7 en het was gewoon niet leuk om van Urk naar Stavoren te varen. We moesten dus kruisen en dat schoot niet echt op: we waren nog niet zulke bedreven zeilers toen met die botter. Op een gegeven moment zetten we maar de motor bij, dat was ook niet leuk, maar je moest wat. Dan stuurden we een beetje tegen de wind in, dan weer een beetje afvallen en weer tegen de wind in om niet te veel te slingeren. Op een gegeven moment hield de motor er mee op, dus: voor anker.

De motor had een gebroken V-snaar. We hadden een reserve bij ons dus die konden we repareren, maar de motor was warm gelopen dus die moest een poosje afkoelen. Dat viel allemaal wel te hanteren en die boot lag daar best redelijk een beetje op de golven te dansen, dat was ook niet zo’n punt. Het was ook donker, dus je zag niet zo veel en dan was het allemaal niet zo erg. Maar op een gegeven moment voelde ik dat de boot dwars op de golven lag. Toen bleek de ankertros doormidden te zijn. Het boeisel zat toen nog helemaal in het blik en die tros was door het vele bewegen doorgeschavield op dat blik. We hadden toen twee kleine ankers aan boord, die hebben we aan beide kanten op de bolders gezet en met de vaarbomen hebben we de boot er recht achter gedrukt, want doordat hij dwars aan het driften was hielden die ankers het niet.

We waren ook niet zover meer van Stavoren, want toen we met die ankertros bezig waren heb ik per ongeluk een soort peiling genomen. Ik zag dat een havenlicht van de oude haven in lijn was met een havenlicht van de nieuwe haven. Op een gegeven moment was de motor afgekoeld, dus wij richting Staveren, want mijn zus zou daar nog steeds wachten. Even voor twaalven komen we in de Nieuwe haven binnen. Wij dus snel die boot voor de wal geknald, en ik ben naar het dorp gerend. Daar zij liep daar nog haar laatste rondje, want ze had al een slaapplaats geregeld op een andere charterboot. Zij liep toevallig nog een laatste keer door het dorp heen en daar zagen we elkaar. Dat was puur toeval.

Het anker waren we dus kwijt en dat was wel heel zonde, want het was bewezen een goede dreg met een vrij lange steel en hij hield altijd. Dat anker moest dus eigenlijk wel terug komen. Het weekend daarop was verhuurd, dus toen konden we niet varen, maar het weekend daarna was ze vrij, dus toen zijn we weer naar Stavoren gegaan en toen heb ik een boeitje gelegd op de lijn waarvan ik dacht dat ik er geweest was.” Een vrij grove schatting natuurlijk zo twee weken nadien en deze keer in daglicht in plaats van het donker. “Toen hebben we de giek naar de ene kant uitgetrokken en de kluiverboom naar de andere kant dwars op het schip. Met een groot touw met autobanden eraan en bakstenen hebben we een soort visnetachtige constructie gemaakt en daarmee zijn we gaan slepen. We hadden tien minuten gevaren ofzo en toen zaten we aan de grond. Daar waren we dus niet geweest, want tijdens die nacht hebben we de grond niet gevoeld. Dus zijn we omgedraaid, terug naar het boeitje en daar zag ik een stukje gerafeld touw van de ankertros drijven. Dus ik zet dat stukje achter op de pen en ik zeg: ‘jongens, we gaan eerst koffie drinken want we hebben hem!’ We hadden het boeitje er bijna bovenop gegooid. Binnen een half uur hadden we het anker weer terug gevonden. Pure mazzel!

We konden ook nog niet goed varen met die boot. We deden maar wat. Dat was eigenlijk mijn eerste jaar botteren.”

Als wat voor schipper zie jij jezelf?

“Dat is verschillend. We hebben die boot wel vaak als echte zeilboot gebruikt. Dat je alles goed trimde, halstalie strak, zo hoog mogelijk, hard. We kwamen natuurlijk van kleine bootjes, dus dan vaar je toch zo hard mogelijk. En dingen dat je Stavoren in kruist met oosten wind en in Hoorn zijn wel op zeil aangelegd op het houten hoofd. Maar zeilen in dienst van comfortabel en veilig, zal ik maar zeggen. Dus niet van: zal wel, maar op het Wad bijvoorbeeld ben je met iets bezig, je hebt verantwoordelijkheden, je moet dondersgoed weten wat je doet. Ik heb toen ook helemaal niet een schipperscursus ofzo gehad, ik neem aan dat dat inmiddels wel bestaat.”

“Ik ben begonnen om in de winter avonden te geven. Dan hadden we een soort ‘tochtreissimulaties’ met een aantal groepjes die ik dan kaarten gaf. En dan zei ik: ‘het waait nu windkracht zoveel uit die richting en het is zo laat’. Dan moesten ze zelf in die getijdentabellen kijken waar ze heen konden, wat handig was, wat verstandig was. De een liet ik op Schier liggen, de ander lag op Terschelling.” Per uur werd dan de tocht doorgerekend, rekening houdend met wind en stroming. “Dan liet ik de wind draaien, omdat ik wist dat als die dan daar was, dan komt hij in de problemen en dan moest hij iets verzinnen. Dus dat deden we om mensen iets meer dan alleen theorie te geven.”

Alleen varen

Freek voer altijd met een maat, nooit in z’n eentje. “Ook al was de groep nog zo bekend en vertrouwd, en zeiden ze: ‘We varen al jaren met die botter’. Ik ga nooit zonder een vertrouwd persoon aan boord. Want ik had verhalen gehoord en Gert-Jan heeft dat ook een keer zelf meegemaakt dat-ie met een groep zat in z’n eentje. Dan kun je dus niet reven, want niemand durft op dat moment dat roer te houden. Aan de ene kant was dat veiligheid, maar het is ook veel leuker om met een groep zodanig relaxt te kunnen zijn dat je hen het ook kan laten doen. Met een maat heb je gewoon vier ogen in plaats van twee. Je kan niet tegelijk op het voor- en achterdek zijn.”

Maar ook al sta je als schipper achterop, dan gaat er nog steeds soms wat mis: “Een keer onder Terschelling waren we aan het opkruisen naar het wantij toe en toen was er een of andere rare golf. We gingen overstag en degene die aan het roer zat werd door het roer overboord geduwd. Ik had de motor bij staan, omdat het een beroerde overstag maneuvre was, dus die heb ik onmiddelijk weer uitgezet. De rest van de bemanning had het niet door, die ging gewoon door met de overstagmeneuvre. En ik stond met iemand anders bij dat boord. Hij ging onderwater, kwam weer boven en we pakten hem onmiddelijk en hebben hem met twee man binnenboord getrokken. En de overstag was klaar.
Op eenzelfde manier ben ik zelf van het achterdek geveegd toen ik daar stond tijdens een aanleg op het IJ achter het station. Tussen die vingerpieren golfde het nogal, dus ik stond op het achterdek te kijken of het allemaal goed ging bij de kop. Maar ik werd dus door het helmhout van het achterdek geveegd. Ik bleef aan de helmstok hangen dus een vriendje van mij die daar stond kon me zo weer binnenboord trekken en we konden verder.”

Heb je ook in het bestuur van de Stichting gezeten?

“Ik ben een paar jaar voorzitter geweest van de Stichting. Gert-Jan Luijendijk heeft een paar jaar die botter helemaal in z’n eentje gedaan. Er was geen bestuur, hij was eigenlijk alles. Dat was best een heavy tijd. Hij deed bouwkunde, dat kon je erg lang doen in die tijd. Gert-Jan vroeg af en toe of wij mee wilden helpen, dat wilden wij wel. De botter was toen nog uiterst gammel: als je in een beetje zeegang voer zag je alles bewegen en het lekte nogal veel. Gert-Jan kon geen grote dingen doen in z’n eentje, maar er moest wel wat gebeuren: het deurtje klemde over het ene boord, maar niet over het andere en je zag in het hele schot alle plankjes gaan.”
Met hun eigen timmerervaring en een omschrijving van Peter Dorleijn, die in Tagrijn zeer gedetailleerd had beschreven hoe hij gangen in het voorschip van zijn boot had vervangen, durfden ze het aan om met een kern van 3-4 man hetzelfde bij Trui te doen. In de eerste winter hebben ze in Delft 10 gangen en 20 inhouten vervangen en vervolgens het voordek, de plecht en het zeilwerk in de winter erna.
“Dat waren de twee grote restauraties die nodig waren om haar weer een beetje levend te krijgen. Daarna zijn we een aantal jaren bestuur geweest.”

Meer onderhoud

“Later heb ik nog het braadspil gemaakt en een stel blokken. Je moest dan essen gebruiken en pokhout voor de schijven, die we op de draaibank afdraaiden. Voor die blokken heb ik ook nog wat gesmeed.” Daar had Freek nog geen ervaring mee: “In Tagrijn stond een soort handleiding om blokken te maken met van die mooie kringelhaakjes. Aan de hand daarvan heb ik beslagen in elkaar gelast en de haken eraan gesmeed. Ook die terugslagpal voor het braadspil heb ik gesmeed. Dat was wel leuk werk. Met een oude stofzuiger het vuur aanblazen van kooltjes en dan smeden.”

Nieuwe zwaarden

“Op een gegeven moment braken we een oud zwaard onder Terschelling. Die hebben we toen op het eiland gerepareerd met stalen platen, maar daar wordt het ontzettend veel zwaarder van dus hebben we een nieuw zwaard gemaakt. Onderhand zal die wel vervangen zijn. Op de sociëteit hebben we die in elkaar gelijmd en geschaafd.” Hoe bepaalde je de vorm die het nieuwe zwaard moest krijgen? “Hallo!? Ik was scheepsbouwer dus heb daar een buitengewoon mooi profiel voor bepaald (een aangepast NACA-profiel). Ze zeggen altijd dat er een puts in de holle kant moet. Dat hebben we dus geprobeerd en dat klopte ook wel.”

De Westwalwedstrijden met Miel Bilterijst

“We zijn toen ook vierde geworden op de botter Westwalwedstrijden. Dat is daarna volgens mij ook nooit meer gebeurd. We hadden toen een nieuwe fok en een grootzeil van een jaar oud, of andersom, en we hadden nieuwe zwaarden. Miel Bilterijst was eigenlijk wel vrij goed en fanatiek wedstrijdzeiler. Hij was schipper, we waren met twaalf aan boord en het woei vreselijk hard. We moesten elke keer reven en ruime wind ging het rif er weer uit en de kluiver erop. Dat was heel fanatiek werken.
Bij die boeien was Miel heel goed in het schatten hoe hij die botter er nog tussendoor kon drukken. Van de andere botters waren de schippers niet zo erg ervaren en al helemaal niet in het wedstrijdvaren dus er ging vanalles stuk. Het voordeel met Trui is dat er het hele jaar mee wordt gevaren en alles dus een keer is getest. En alles wat stuk gaat wordt gerepareerd. Het is een heel betrouwbaar schip. Met die Westwalwedstrijden vielen er heel wat schepen uit.”

Klein Truitje(s)

Alsof dat nog niet genoeg was heeft Freek ook zijn aandeel gehad in de twee Kleine Truitjes. Twee? Ja, twee: “Er was eerst sprake van een Piraatje. Dat was eigenlijk de voorloper van de Optimist. Ook zo’n klein kinderbootje, maar hij had een boegje. Dat lag ergens op zolder en hij lag nogal uit elkaar, maar was nog wel goed. Dus heb ik die met goede lijm weer in elkaar gezet en gelakt. Daar hebben we een aantal jaar mee geroeizeild en gespeeld, maar op een gegeven vertelde Michiel mij: ‘Klein Truitje is vergaan’.” Er was tijdens de KMT een eigenwijze jongen geweest die er mee was gaan varen terwijl de rest in Hoorn in de kroeg zat omdat het te hard woei. “Hij was een paar kilometer verderop op de dijk terecht gekomen en lag daar met de boot aan splinters.” Later, toen Freek al geen lid meer was van de Bolk heeft hij het huidige Kleine Truitje gebouwd.
“Dat is dat vletachtige bootje wat er nu nog is en laatst een restauratiebeurt nodig heeft gehad. Het ontwerp is van Ernst geweest en hij heeft er zelfs een keer mee geplaneerd. Dat was ook de bedoeling: hij had het lijnenplan in het achterschip zodanig getekend dat er genoeg draagkracht hoorde te zijn en als het hard genoeg woei kon je er inderdaad mee planeren.”
In de tijd dat Greetsiel nog een getijdenhaven was, kon je ook daar met Klein Truitje veel lol hebben: “Als het laagwater was, lag daar een lading drek. We hebben met Klein Truitje nog in de modder geroeid. Dat ging heel zwaar en je moest oppassen dat je de riempjes niet in tweeën trok, maar het ging wel! Het was dik water eigenlijk.”

Als Freek hoort dat er nu zelfs een Vereniging Vrienden van Klein Truitje bestaat zegt hij: “Wat zo ontzettend leuk dat het allemaal gewoon doorgaat en dat er elke keer weer generaties zijn, die dat soort dingen op pakken. Ondanks alle trends op digitaal, sociale media en weet ik voor wat voor gebied, blijft dit gewoon een vast punt zijn, zo’n botter. Je kan er op een gegeven moment een marifoon en GPS op zetten en dat zijn dan de meest geavanceerde dingen.”

Nieuwe gangen

“Het aardige was met het erin zetten van die gangen, dan had je van die hele zware lijmklemmen ‘Jezusklemmen’ noemden we die. Die kon je zo’n ding helemaal vastzetten en kwam je met je rateltje om de bouten aandraaien zonder veel kracht te zetten. Op een gegeven moment hebben we het vlak met de boormachine gedaan. En dan draaide je heel soepel met één zo’n boutje de gang op z’n plek en dan viel de lijmklem eraf. Een zo’n boutje, dat doet ‘t wel. Dat was helemaal tegen de regels in natuurlijk, dat verhaal van die houtdraadbouten. Het moest eigenlijk met stalen pennen, maar dat hadden we nog niet zo in de vingers het smeden van 1000 van die dingen. ”

Bladerend in het lustrumboek 1875-1985 zegt Freek: “Kijk, dit is dus Ernst Bolt en hier is dat beruchte vuur. Wij verstookten de oude gangen om de nieuwe krom te branden. Ernst rookte ook heel fanatiek dus dat was een mooie combinatie.”
De TruiWiki kende Freek nog niet. “Dat was ook het eerste idee van dit boekje. We moeten dingen vastleggen, vooral technisch, over hoe je bepaalde dingen doet en hoe je dat zo makkelijk mogelijk doet. We hebben hier nog fanatiek onderzoek gedaan naar de houtdraadbout en hoe hard je eraan kon trekken.”

Freek vraagt of de gangen die zij er in ‘82-’83 in gezet hebben er allemaal nog in zitten. Dat is het geval, dus die zullen over een jaar of vijf ook vervangen moeten worden. “Dat valt me dus reuze mee. Je zet die dingen erin en gebruikt technieken en hoopt dat het goed komt, dat het goed blijft. Terwijl, vroeger werd een botter na tien jaar weggegooid, verkocht aan een arme visser die er nog wat mee kon. Op een gegeven moment zonk hij omdat hij toch niet onderhoudbaar was. Dat is toch wel verbeterd. Het feit dat die gangetjes van vier centimeter waar je nog een halve centimeter af schaaft en aan de binnenkant zijn ingebrand, dat dat nog steeds in elkaar zit.”

Een zwaardbolder die niet klopt

“Wat ik ook leuk vond: een van die zwaardbolders was kapot gegaan. Die was door het hart gezaagd, dat was geen goede krommer. Aan bakboord hadden we een hele oude rotte krommer. Die bleef maar zitten. Iedereen dacht: dat zal wel fout gaan, maar die bleef dus heel. Aan stuurboord hadden ze er toen in Urk een nieuwe in gezet. Die is dus stuk gegaan, bij de voet doorgescheurd. Daar was ie door het hart gegaan, doordat ze niet een krommer hadden gebruikt die het hele stuk pakte, maar door het hart ging. Daar zijn dus keurig twee ijzeren platen langs gezet met bouten er doorheen.
Het is zo mooi dat iets wat niet klopt, dat klopt dus echt niet. Dat is dus niet voor niks zo. Er zit geen touwtje te veel, alles is zo geoptimaliseerd voor die tijd natuurlijk, voor die materialen. Een hoogaars is al veel minder handig.”

Een nieuwe motor

“Toen ik al weg was bij de Bolk hebben we de motor vervangen. Eerst een revisie van de motor gehad. Een beetje revisie dat kon nog wel, daar was Wim Mendelts nogal van. Dat was toch niet zo’n succes dus uiteindelijk kochten we een ruilmotor. Dat was 75pk, de vorige was 50. Dat was een enorme hoeveelheid pks. Ik heb wel eens uitgerekend dat als je gewoon voer, een knoopje of 6, 6.5 dan gebruikte hij iets van 3.5 liter per uur. Als je dat uitrekent komt het erop neer dat hij maar 14pk nodig heeft om de boot met zo’n snelheid vooruit te krijgen. Maar goed we hebben die motor gekocht, omdat hij op dezelfde steunen paste. Het was eigenlijk hetzelfde blok als de oude, maar dan een nieuwe versie met een grotere cilinderinhoud en dus meer vermogen. Miel heeft toen heel netjes uitgerekend hoe dat met die schroef en spoed en vertraging in de tandwielkast moest. Hij heeft dat optimaal uitgerekend en toen verbruikte hij inderdaad nog wat minder dan daarvoor.”

“Er was in die tijd ook een zoon van een loonwerker, ik weet zijn naam niet meer, die was alleen met trekkers bezig geweest in zijn jeugd en toen kwam hij op de botter. Dat was grappig, die kende natuurlijk de eigenschappen van een diesel. En hij wist: een diesel smoor je niet zomaar, daar moet je echt wat aan hangen voordat hij langzamer begint te lopen. We hadden net die nieuwe motor erin en we gingen proefjes doen om hem te testen, paal trekken enzo. Het toerental zakte inderdaad, zoals wij verwachtten, naar een bepaald toerental op vol vermogen. En die jongen stond te kijken en zei: ‘Dat kan niet! Er zit zo’n 50 cm roomkloppertje in het water te duwen en dan gaat een 75pk diesel op zijn knieën!’ Ik zei: ‘Ja, dat is nu hydrodynamica’. Hij snapte er helemaal niets van. Hij is later ook schipper geworden.”

Wat zou je nog eens met de botter willen doen?

“Als ik nog eens iets met de botter zou willen, dan zou ik ‘m een weekje huren om mee over het Wad te scharrelen met vrienden. Dat aspect vond ik wel een hele mooie: dat je om vijf uur op staat en dan met zonsopkomst anker op gaat en door de geultjes scharrelt. We hadden dan mensen aan boord die eieren bakten op de meest fantasie-rijke manieren, met banaan en sambal. Dan kreeg je een gebakken ei met heel veel bijzondere ingrediënten. Als je dan om vijf uur op stond was je nog niet zo wakker, maar als je dan zo’n stevige boterham met eiervariaties kreeg…”

Heb je nog steeds een eigen boot?

“Ja, een DeRidder30.” Een heel snel, licht bootje waarmee Freek nog regelmatig vaart. Ook heeft hij zijn zelfgebouwde Schakel nog. “Ik heb trouwens ook nog een Waarschip740, dus als je nog een leuke boot wil kopen…”

Vaar je nog vaak?

We varen niet elk jaar hoor. We hebben afgesproken dat we één vakantie boot doen en het jaar daarop vakantie doen met de auto. Ik ben ook niet getrouwd met de boot, maar heb ‘m met andere mensen samen, zodat je ook niet verplicht bent om elk weekend naar Friesland te scheuren. Mijn eerste boot had ik samen met Ernst. Mijn tweede had ik een poos alleen totdat ik mensen tegen kwam om hem mee te delen. We ging naar Zweden, dan ging wij het eerste stuk en zij het tweede of andersom.”

Zo hebben andere schippers hebben ook vaak samen een bootje. Volgens Freek komt dat toch een beetje door die botter: “Je vaart met een schip waar allerlei andere mensen op varen. Je stapt erop, alle touwtjes zitten op dezelfde plaats. Iedereen doet het op dezelfde manier, gedicteerd door die boot. En daardoor is er eigenlijk nooit gedoe. Het is een soort multi-bezit, die botter. Iedere schipper beschouwt het als zijn eigen boot en ondanks dat geef je hem elke keer weer over en vertelt dat is er aan de hand en dat. Dat gaat heel snel.”

Wil je de huidige botteraars iets meegeven?

“Geniet ervan en word vooral geen bus. Dat vind ik dus van de huidige chartervaart en in die tijd deden wij dat soms ook. Als je dan meevoer met een officiële werkweek met andere boten ging je van A naar B naar C… datzelfde rondje elke keer.” Met onze eigen verhuurgroepen werden er wel zeven eilanden aangedaan in een week en was je soms maar een paar uur op een eiland. “Dan nam je het ochtendtij naar het eiland en ‘s avonds ging je weer verder met het volgende tij.” Op dat tempo kun je binnen twee dagen van Harlingen op Borkum zitten, maar het is niet echt leuk varen.

Het vorige interview

“Toen ik Michiel z’n verhalen las, dacht ik: goh, die verhalen die ik vertel zijn dus nog echt waar. Je weet niet of 30 jaar later zo’n verhaal volledig verwordt tot een grote zwamtoestand. Wat hij vertelde was precies zoals ik het verteld zou hebben, qua details en sfeer. Dat vond ik wel heel grappig.”

Wil je nog iets kwijt?

“Dat restaureren aan dat ding vond ik ook achteraf gezien heel leerzaam. Dat je met een groep mensen die vaak totaal geen belang hebben bij die boot, toch zo’n effectieve club kan hebben, die behoorlijk grote klussen kan doen. Dat je mensen kan motiveren om de meest smerige klussen te doen, omdat je met z’n allen voor het eindresultaat gaat. Dat het proces zelf zo de moeite waard is dat iedereen eraan mee werkt. Dat heb ik er zelf aan overgehouden; het op een leuke manier dingen met elkaar doen. Verwonderlijk eigenlijk, dat het 30 jaar later nog steeds zo gebeurt. En 20 jaar eerder ook, want in 1963 is het natuurlijk begonnen. Een botter zal altijd veranderen, omdat je er nieuwe stukken in moet zetten. Een bepaalde periode gaat het wat beter en een bepaalde periode weer wat minder. Je kan niet verwachten dat hij altijd perfect blijft. Als er op een gegeven moment iets minder animo is zal dat weer afzwakken.”

Wie zal ik hierna interviewen?

“GertJan is ook iemand uit die tijd. Heeft weer andere dingen meegemaakt. Die regeerde in een periode waarin ik nog niet de belangstelling had. Ik heb helemaal geen idee of Gert-Jan nog involved is, of dat hij de Bulletalie nog leest. Anders zou je Lars Doornbos kunnen proberen, die heeft ook veel voor Trui gedaan en hem kwam ik nog tegen op die reünie, dus die is nog ‘up and running’.”